Waterpeilen
Er zijn 2 soorten waterpeilen: het oppervlaktewaterpeil en de grondwaterstand. We leggen het verschil uit.
Het oppervlaktewaterpeil
Water in meren, kanalen, vaarten en sloten noemen we oppervlaktewater. Het is belangrijk dat dit niet te hoog en niet te laag komt te staan. Het waterschap zorgt voor het peil van het oppervlaktewater.
We hebben honderden jaren lang de waterstand in onze veengebieden verlaagd. Zo werden deze gebieden bewoonbaar en geschikt voor landbouw. Maar de grond droogde hierdoor ook uit. Droge veengrond breekt snel af en zakt in. Daardoor daalt de bodem. Dat geeft voor de toekomst problemen. Ook komt hierbij veel CO2 vrij.
Waterschap pakt bodemdaling aan
In het verleden verlaagden we het waterpeil net zoveel als de daling van de bodem. Zo bleef de bodem dus droog. Maar dit zorgde er ook voor dat de bodem steeds weer verder kon inzakken.
Om bodemdaling tegen te gaan heeft het waterschap een nieuw plan ontwikkeld. Het grootste verschil met afgelopen jaren is dat er bij het vaststellen van het waterpeil niet langer alleen naar bodemdaling wordt gekeken.
In de toekomst volgen we de bodemdaling nog maar met 75%. De grond blijft zo natter en zal dus minder snel inzakken.
Meer weten over onze plannen rondom peilbeheer? Bekijk hier de Nota peilbeheer 2019 (U verlaat deze site).
De grondwaterstand
In de stad spelen andere problemen. Daar is vooral de grondwaterstand van belang. Dit is de hoogte van het grondwater. Hoe hoger de stand, des te minder diep het water zit.
Voor huizen die gebouwd zijn op een fundering van houten palen, is het belangrijk dat de grond nat blijft. Als de palen droog komen te staan kunnen ze gaan rotten. Uiteindelijk verzakken huizen dan. Voor de grondwaterstand zijn de gemeenten het eerste aanspreekpunt.
Het grondwatersysteem is heel ingewikkeld. De hoogte van het grondwater verandert steeds. De belangrijkste factoren die de hoogte beïnvloeden zijn:
- De hoeveelheid regen die er is gevallen
- Hoeveel (regen)water er is verdampt
- Bodemdaling. Hoe meer de bodem zakt, hoe dichter het grondwater aan de oppervlakte komt.
- De soort bodem: veen, klei of leem. Het soort bodem bepaalt de hoeveelheid water die het doorlaat.
- De aanwezigheid van meren, kanalen of sloten in de buurt. Een deel van dit water verdwijnt in de grond en wordt zo onderdeel van het grondwater. Maar als het grondwater hoger staat dan het oppervlakte water, stroomt het ernaartoe.
Relatie tussen grondwaterstand en oppervlaktewaterpeil
Vooral in de polders is er een sterk verband tussen de hoogte van het grondwater en het oppervlaktewater. Het waterschap bepaalt de hoogte van het oppervlaktewater. Als we het oppervlaktewaterpeil verlagen gaat ook de grondwaterstand omlaag. Dit is praktisch voor landbouw. Wanneer de waterstand in meren, kanalen of sloten wordt verhoogd, stijgt de grondwaterstand ook. Dit is belangrijk tijdens lange periodes van droogte.