Waterlandse vloed
In de nacht van donderdag 13 op vrijdag 14 januari 1916 brak op een aantal plaatsen de Markermeerdijk. Een gebied van ca 140 km2, direct ten noorden van de dijk die de grens is tussen Waterschap Amstel, Gooi en Vecht en Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNH), kwam onder water. Het duurde tot 10 juli van dat jaar voordat het laatste stukje polder weer drooggemalen was. De gevolgen waren enorm. Voor de mensen en hun woon-, werk- en leefgebied, en voor het waterbeheer in Nederland. Ooggetuigen zullen er nauwelijks meer zijn. Toch is het verleden door foto’s en beschouwingen in archieven zeer levend nabij.
Kerkepad (links) in Nieuwendam Toen, in 1916 (foto: Beeldbank Amsterdam (U verlaat deze site)) en Nu, 2016. De twee houten huizen in 1916 rechts zijn ongeveer 25 jaar geleden afgebrand.
Meerpad in Nieuwendam toen en nu, 2016.
Toen
Storm en vloed
De winter van 1915/16 was bijzonder zacht, nat en winderig. De stormvloed was het resultaat van het ontwikkelende weer in de weken ervoor (Gallé, 1916). Vanaf begin januari was er vrijwel voortdurend een sterke west, zuidwestenwind. Vervolgens trok een aantal depressies langs met een ruimende wind van zuidwest naar noordwest. De zuidelijke Noordzee en de -noordelijke- Zuiderzee waren vol toen de grootste storm ging waaien op 13 en 14 januari. De Zuiderzee is een vrij ondiepe badkuip: als de wind draait, waait het water snel een andere kant op en stijgt het water enorm snel. Op de 13e steeg het water bij Warder in 20 minuten tijd 1 meter, bij de Oranjesluizen 1, 75 meter tussen 5 en 7 ‘s middags.
Gemeten waterstand bij Zeeburg in de periode 13 – 17 januari 1916. Bron: archief Waterschap Amstel, Gooi en Vecht. Voor info en details zie de Grafiek (U verlaat deze site).
Peilen in het Zuiderzeegebied en het kustgebied van de Noordzee (Ramaer, 1916). Het peil bij de Oranjesluizen uit de bovenste grafiek is geel gemaakt en overgebracht naar de onderste grafiek met Noordzeepeilen. De grootste stijging treedt op als het peil in de Waddenzee + 4 is en de wind naar noord draait. De grafieken staan in de evaluatie van Rijkswaterstaat die in zijn geheel is te downloaden bij de TUDelft: Verslag over den stormvloed (U verlaat deze site).
Dijkdoorbraak
De schade aan de Waterlandse dijk was onevenredig groot ten opzichte van eerdere vloeden. Maurits Visser (U verlaat deze site) (1875-1948), vanaf 1918 hoogleraar in Wageningen, geeft als verklaring dat de wind aan het einde van de storm verder ruimde dan bij andere stormen, lokaal misschien wel door noord heen en pas laat in kracht afnam. Waar elders in het Zuiderzeegebied de dijkshoogte berekend was op een golfoploop van 2 tot 3 meter, was dit voor de Waterlandse dijk niet het geval. Men veronderstelde dat de hoogte op orde was en het buitenbeloop voorzien van zware steenglooiingen (Moelker, 1985). De doorbraken traden precies daar op, waar de golfoploop groot was. Daar sloeg het water over de dijk en tastte het niet-beschermde binnentalud aan. Dit spoelde weg, waarna de kruin inzakte. De dijk brak zo op dertien plaatsen over honderden meters, toen het water op z’n hoogst stond, om ongeveer half vier ‘s morgens. Bij de Oranjesluizen werd toen het hoogste peil gemeten: 2,85 m+NAP.
Eveneens uit Ramaer, 1916: het getroffen gebied in Waterland en Noord-Holland-zuid. Download, zie boven. Het oranje gebied is ondergelopen door breken of overstromen van de dijk. Het groene gebied komt bij buienpeilen hoger dan 1,50 m+NAP onder water. De overstroming bij het peil van +2,85 met daarbij opgeteld de golfoploop van 3 meter was extreem voor het buitendijks gebied, getuige ook de enorme schade op het eiland Marken.
Inundatie
De doorbraak ten noorden van Monnickendam inundeerde de polder Katwoude in korte tijd (voor topografie, zie onderstaande kaart). De lage kade naar de Zuidpolder overstroomde, Volendam kwam onder water. Het water van de Schermerboezem zette zelfs op door het via de polders oprukkende water (Beekman, 1916).
Kaart van het overstroomde gebied in en rondom Waterland. Bron: HHNK
De inundatie van het veel grotere Waterland door de doorbraak bij Zuiderwoude verliep trager. Na twee dagen stond het water een halve meter hoog. In de nacht op zondag drong de hoge vloed via de grote open gaten de polder in. De lage kades stroomden over, waardoor ook de polder Oostzaan en het Purmerland onder water kwamen. Het ondergelopen land strekte tot aan de Oostzaner en de Waterlandsche IJ en Zeedijk, de grens met het tegenwoordige gebied van Waterschap Amstel, Gooi en Vecht. Mensen verzamelden zich in de hogerliggende dorpskernen. Vee werd ondergebracht in kerken of per schip afgevoerd naar buiten het rampgebied. Het vollopen van de, relatief kleine, droogmakerijen in Waterland met maaiveldhoogte tot 4 m-NAP ging veel sneller. Daar kwam meters water te staan, op sommige plekken meer dan vijf meter. Het grootste deel van de veestapel kwam om.
Twee nieuwe stormen in februari
De gaten in de dijk werden pas op 23 maart gedicht. Dat was immers niet zo maar gedaan. De breedte was in totaal 350 meter en de diepte van de gaten wel 9 meter. In februari stormde het nog twee keer. Purmerend kwam bij de storm van 16 en 17 februari weer, en nog veel meer dan eerder, onder water toen het hoge water een gat in de beschermende kistdam sloeg.
Grote schade buitendijks gebied - Marken
Bij peilen hoger dan 1,50 m+NAP liepen ook zonder dijkdoorbraak buitendijkse gebieden onder. Op Marken reikte het water zelfs tot over de terpen waarop de bebouwing stond. Zestien mensen kwamen om en de schade aan huizen en vissersvloot was groot. Ook in het gebied van het tegenwoordige Waterschap Amstel, Gooi en Vecht liep buitendijks gebied onder. Wat nu Gooise Zomerkade is en de lage delen van Huizen. Ook de schade in de stad Amsterdam in het buitendijkse gebied ten noorden van de hoogwaterkering, zou groot geweest zijn, ware het niet dat in 1872 met de bouw van de Oranjesluizen het IJ afgesloten was van de Zuiderzee. Dezelfde Oranjesluzien hadden ook van de Oostzaner en Waterlandsche IJ en Zeedijk een slaperdijk gemaakt. In plaats van hoog water te keren was deze dijk nu de zuidelijke begrenzing van het watersnoodgebied.
Herstel
Het herstel heeft veel tijd genomen. Er is een grote logistiek nodig om de diepe spoelgaten te dichten.
Doorbraak bij Zuiderwoudergouw; de hulpdam er achter is bijna voltooid tot 1,50m +a.p. Foto: Waterlands Archief. Fotonummer: WAT001017777. Bron: Oneindig Noord-Holland (U verlaat deze site)
Werkspoor wordt aangelegd om zand en klei aan te voeren. Op 23 maart is dat werk klaar. Er moet vanaf dat moment 200 miljoen m3 water kwijtgeraakt worden. De maalcapaciteit van de polders bedroeg bij elkaar opgeteld 1000 m3 per minuut. Met die capaciteit zou het droogmalen van het gebied vier en een halve maand in beslag nemen. Daarom is eerst zoveel mogelijk water gespuid op de Schermerboezem voor het meest noordelijke gebied. Vanuit Waterland en Oostzaan wordt gespuid via de Willem I sluizen op het IJ/Noordzeekanaal dat door Rijkswaterstaat op een zo laag mogelijk peil wordt gehouden. Vanaf 8 april moet er worden gemalen. Er worden grote noodgemalen geplaatst om het leegpompen te versnellen. Op 18 april valt Katwoude droog, op 13 mei staan alleen de droogmakerijen nog vol water. Het duurt tot 10 juli voordat ook het laatste meer, het Belmermeer is drooggemalen.
Noodgemaal bij Uitdam. Bron: Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Nu
De watersnood van 1916 heeft versnelling gebracht in een aantal ontwikkelingen die al veel eerder waren ingezet.
Zuiderzeewerken – Afsluitdijk plus droogmakerijen
Uit het Historisch Nieuwsblad (Martijn Lak, 2007) (U verlaat deze site): De plannen deze binnenzee af te sluiten, zijn allesbehalve nieuw. Al in 1667 had Hendrik Stevin in het twaalfde boek van zijn Wisconstich Filosofisch Bedrijf een voorstel gedaan hoe 'het gewelt en vergif der Noortzee uytter Verenigt Nederlant te verdrijven sy'. Volgens Stevin moest de Zuiderzee van de Noordzee worden gescheiden om een eind te maken aan de wateroverlast die het Zuiderzeegebied met grote regelmaat trof. Met Stevins plannen wordt in de zeventiende eeuw echter niets gedaan, al is het maar omdat de stand van de techniek een dergelijke gecompliceerde onderneming niet toestaat.
In 1873 zijn het nog steeds slechts plannen voor afdamming van de Zuiderzee en inpoldering van gedeelten. De Zuiderzeevereniging (Mari Smits, historiek.net (U verlaat deze site)) wordt opgericht in 1886. Van der Toorn en Lely presenteren een plan, ditmaal met een dam tussen de Wieringermeer en Friesland in plaats van tussen de waddeneilanden. ‘Naar mijne meening kan er dan ook geen sprake zijn van indijking van die gedeelten der Zuiderzee, die alleen uit zand bestaan.’, is de motivatie van Lely. Ook een krachtige lobby en zelfs drie termijnen van Lely als minister brengen de Zuiderzeewerken nog niet tot stand.
Cornelis Lely (geboren Leidsegracht nr 39 in Amsterdam (gevelsteen) op 23 september 1854, overleden januari 1929). Hij heeft de afsluiting van de Afsluitdijk (27 mei 1932) niet zelf meegemaakt. Portret door Hendrik Johannes Haverman.
Grondboringen Zuiderzeevereniging, ter bepaling van de beste ligging van de Afsluitdijk ten einde zo weinig mogelijk zandbodem binnen het IJsselmeergebied te krijgen. Zandbodem was ongeschikt voor een IJsselmeerpolder (bron: historiek.net (U verlaat deze site))
De stormvloed van 1916 en mogelijk het belang van extra landbouwgrond ten tijde van voedselschaarste en oorlog geven de laatste zet. In 1918 wordt de Zuiderzeewet ingevoerd. De Wieringermeer wordt ingepolderd, de Afsluitdijk aangelegd en de Noordoostpolder en Flevoland worden ingepolderd. Waar het peil bij de Oranjesluizen een recordhoogte haalde van 2.85 m+NAP in 1916, is de inschatting dat met de Afsluitdijk, Houtribdijk en de droogmakerijen daar een maximumpeil van 0,80 m+NAP kan worden gehaald.
Waterbeheer – fusie van waterschappen
Een groot verschil met 1916 is de omvang van de waterschappen. Het technisch onderhoud werd gevoerd door zeer kleine waterschappen. Visser beschrijft in zijn evaluatie dat een deel van de dijk onderhouden werd door een lokale timmerman die het dijkonderhoud als bijbaan deed. De omvang van een schap is belangrijk voor de kritische massa om noodzakelijke kennis en ervaring in huis te hebben. Visser beschrijft ook hoe de herstelwerkzaamheden gefinancierd werden uit de omslag over verschillende polders en hoe oneerlijk deze lasten verdeeld waren over feitelijk belanghebbenden. Zo werden de kosten destijds nog niet opgebracht door huiseigenaren, alleen door landeigenaren. Door de grotere schappen is er nu een veel gelijkere verdeling over belanghebbenden.
Nederland heeft zelfs als enige delta in de wereld een speciale delta commissaris aangesteld in 2010. de bescherming van onze delta is daarmee verankerd in de deltawet, waardoor de bescherming van onze delta onafhankelijk van politiek en economische ontwikkelingen toch continu doorgaat. Het hoogwaterbeschermingsprogramma is een fonds op nationale schaal dat van geld wordt voorzien door zowel het Rijk als de waterschappen (naar rato van omvang bebouwing en inwonersaantallen).
Straks
Klimaatverandering - waterbewustzijn
Klimaatverandering stelt ons de komende jaren voor nieuwe grote uitdagingen: meer en extremere neerslag, temperatuurstijging en de zeespiegel zal stijgen. Dat stelt niet alleen een uitdaging om de kustzone te beschermen. Ook de hoogte waarop de rivieren uitstromen in zee verhoogt. De rivierdijken zullen moeten meestijgen. Of de loop van de rivieren moet beïnvloed worden, zoals dat recentelijk in Nederland is gerealiseerd met ‘ruimte voor de rivier’-projecten. Daarnaast zou het IJsselmeergebied een mogelijkheid bieden om rivierwater te verzamelen alvorens het naar zee af te voeren. Daaruit vloeien enorme uitdagingen voort voor de inrichting van het gebied. Daarom is vooralsnog gekozen om pompen te zetten op de Afsluitdijk. Het waterbeheer zou daarmee van een nog grotere schaal worden. We werken al over onze landsgrenzen heen door samenwerking in stroomgebieden van rivieren als de Rijn, de Maas en de Schelde. Het waterbeheer zal meegroeien zonder het contact met de mensen te verliezen. Ook inwoners moeten de kunst leren van het omgaan met de nieuwe uitdagingen die het water stelt. Hoe kunnen we wonen, werken, ondernemen, terwijl we meebewegen met de ontwikkelingen van het water?
Uitdaging
De Nederlandse delta is de veiligste van de wereld. Om dat zo te houden zullen we onze innovativiteit en ondernemerschap moeten blijven gebruiken. De lessen uit het verleden laten zien dat verandering veel doorzettingsvermogen vraagt en het lef om nieuwe paden in te slaan. Nu 100 jaar na dato staan we weer voor een uitdaging, een van internationale proporties. Dit vraagt om meer internationale samenwerking in het waterbeheer.
Literatuur
A.A. Beekman, 1916, De stormvloed van 13 – 14 januari 1916. Tijdschrift van het Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap, 2de serie, deel XXXIII, aflevering 3a, blz 364 - 394
P.H. Gallé, 1916, De storm van 13 – 14 januari 1916. Tijdschrift van het Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap, 2de serie, deel XXXIII, aflevering 3a, blz 351 – 363.
H.P. Moelker, 1985, De stormvloed in Waterland Januari 1916. Alphen a/d Rijn, Repro-Holland. 2e dr.
J.C. Ramaer en H. Wortman, 1916 Verslag over den Stormvloed van 13/14 januari 1916 van de Inspecteur-Generaal van den Rijkswaterstaat in de 2e en 1e Inspectiën, ’s-Gravenhage 1916
M.F. Visser, 1917, De overstrooming van Januari 1916 in hare gevolgen op het dijksbeheer. Voordracht voor de Vereeniging tot Ontwikkeling van den Landbouw in Hollands Noorderkwartier, op Woensdag 4 April 1917 te Spanbroek, Trapman & Co., Schagen
Tekst en waterhistorie: Maarten Ouboter, Peter Jansen en Kees Hogenes